PITRAPAKSHA
PITRAPAKSHA.
Jaarlijkse dodenverering.
Tijdens de donkere helft van de maand kuár of ásvin (september/oktober) worden door sommige hindoes de doden herdacht. Deze herdenking wordt pitra-sráddha genoemd, dat wil zeggen: het offerfeest voor de gestorven voorouders. Pitra is voorouder en paksha is de donkere maandhelft, dat deel van de maanmaand, waarin de maan afneemt.
Gedurende vijftien dagen wordt er aan degenen die de doden herdenken een tilánjali gegeven : dat is een offerande bestaande uit water, til ( sesamzaad ) met bloemen op een trikushá (een soort. gras). Deze offerande wordt in de hand gegoten, waarbij beide handen tegen elkaar worden gehouden (anjali-dubbel-handvol). De tilánjali wordt dan op een andere plaats op het erf geplengd of uitgegoten. De gestorvenen worden herdacht om hun positie in het dodenrijk te verbeteren en voor hun welzijn en geluk aldaar. Tevens smeekt men zegen van de overledene af voor de nabestaanden voor geluk en wel zijn. De plaats van de gestorvenen in het dodenrijk vertegenwoordigt een heel oud geloof, dat in feite in alle natuurgodsdiensten voorkomt. De overledenen gaan naar het rijk van Yama, de eerste overledene na de schepping van de mens, en sindsdien de vorst van het dodenrijk oftewel Yamráj.
Het welzijn van alle overledenen wordt in niet geringe mate bepaald door de offers van spijzen door hun levende nakomelingen. Het ritueel dat hierbij gevolgd wordt, is ook van zeer oude datum en stamt af van voor de tijd, dat in het religieus denken van de Indiër het denken van karma en reincarnatie we ontwikkeld werd. Karma houdt in dat de mens de loop van zijn leven bepaalt door de daden die hij verrichtte. Karma betekent letterlijk handeling, daad. Krachtens de daden van de mens worden leven bepaald. Reïncarnatie is wedergeboorte. Volgens deze gedachte blijft de ziel voortbestaan, slechts